‘Kan Stephan Enter zichzelf overtreffen?’, vroeg boekhandelaarster Grietje Braaksma zich af bij Matthijs van Nieuwkerk aan tafel. ‘Ja, dat kan hij met dit boek,’ gaf ze zelf het antwoord. Alleraardigst natuurlijk, zo’n compliment, zeker als het met de kenmerkend enthousiasmerende toon van mevrouw Braaksma wordt gegeven, maar welbeschouwd ligt er toch een rare vooronderstelling aan ten grondslag. Waarom zou een gewoon goed boek niet voldoende zijn? Waarom moet Pastorale beter zijn dan Enters vorige roman Compassie? Toen dát boek uitkwam, waren er ook weer critici die het naast voorganger Grip legden. Waarom zou je een nieuw boek toch meteen willen vergelijken met de rest van iemands oeuvre?
Oude Kerk
In Pastorale keert student Louise voor de zomer terug naar Brevendal, het dorp waar ze is opgegroeid en waar haar ouders en jongere broer Oscar nog wonen. En Enter keert met haar mee terug: zijn eerdere roman Spel uit 2007 was ook al in dit dorp gesitueerd. Wie die roman ook gelezen heeft, herkent genoeg in dit gereformeerde dorp aan de rand van de Veluwe. Dorpsgek Jeetje met zijn pet vol sigarenbandjes loopt bijvoorbeeld nog steeds rond. En in beide romans beklimmen de hoofdpersonen ’s avonds de toren van de oude kerk. Grappig detail is hoe zowel Norbert in Spel als Louises broer Oscar in Pastorale aan de sleutel van de deur komen. In Spel:
Je kwam zondag na de kerkdienst thuis – je was voor je ouders uit gelopen en beende meteen door naar de studeerkamer van je vader, schoof een stoel voor de boekenkast, ging erop staan en reikte naar een blauwige glazen pot die daar al jaren bovenop stond. Kort daarvoor had je je vader gevraagd wat dat voor pot was, en wat voor rare grote sleutel erin zat. Hij had uit zijn aantekeningen opgekeken en met een vage lach gezegd dat hij het niet zeker wist, volgens grootmoeder was er al eeuwenlang een sleutel in de familie van de toren van de Oude Kerk – maar of dat nou deze was?
En in Pastorale:
Vanavond zou hij Jonkie verrassen, en na afloop of wanneer Jonkie er zelf naar vroeg zou hij het uitleggen: hoe hij al jaren geleden had gezien dat er in de kamer van zijn vader boven op een kast een groenige glazen pot stond met daarin een forse sleutel; en hoe hij onlangs zijn moeder had gevraagd of die sleutel echt was en ja, had ze gezegd, o ja zeker, en ze had verteld dat hij van de toren van de Oude Kerk was en sinds generaties in de familie bewaard.
Ik vraag me nu toch af bij hoeveel families in Brevendal er zo’n glazen pot met sleutel op de kast staat.
Herderslied
Pastorale – de titel van de roman verwijst naar het genre van herderslied waarin het landelijke leven geïdealiseerd wordt. Maar het is al snel duidelijk dat de titel in hoge mate ironisch is. De roman beantwoordt aan het genre voor zover het de natuurbeschrijvingen betreft. Riep Enter in eerdere romans de locaties treffend op met slechts een enkel detail (de geur van stokvis op de Lofoten, de drukte van de Javastraat op een zaterdag), in Pastorale geeft hij uitgebreide beschrijvingen. Lees bijvoorbeeld onderstaande aankomst in Brevendal, waaruit ook meteen blijkt hoezeer ‘beschrijving’ en ‘impressie’ hand in hand gaan:
Nu boemelde (en ook dit kende ze precies) de trein eerst nog een kloof vol groene schaduw binnen – grillige eiken, die met hun in elkaar verwarde kruinen naar de langsvliedende rijtuigen reikten. Maar daar was het, ja – nu kwam de duik in het licht en daar lag het onder een serene hemel, hooguit een paar meter lager en toch greep het oog naar een verre horizon, kreeg je die nevelige voortijdelijke blik over de vallei met haar verweerde houtwallen en de middeleeuwse torenspits die zich ontfermde over een samenscholing van rode daken en rechts daarachter het uitgestrekte, in eeuwige bries ruisende bos met zijn koele beukenlanen en greppels vol fluisterende bladeren en meer naar links als een ader in het land de verzonken meanders van de Breve, herkenbaar aan hoog opgeschoten meidoornbosjes en uit het lood hangende wilgen langs het jaagpad en ten slotte in een van die kronkels het park, als het die naam gezien zijn haveloze staat al mocht hebben, met daarin haar huis, het huis van haar ouders, grootouders, van haar familie zover de geschiedenis zich liet terugbladeren.
Na zo’n introductie verwacht je haast niets anders meer dan ‘het heerlijke landelijke leven’. Hoewel… het hier zo mooi gevonden ‘samenscholing’ doet al vermoeden dat het hier toch iets minder idyllisch is dan je louter op basis van het ruisende bos en de kronkelende beek verwacht. Volgens Louise dan, via wie we deze aankomst meemaken.
En misschien eigenlijk ook wel volgens Oscar. Hij moet nog een jaar, maar kan niet wachten tot hij klaar is met school. Hij verveelt zich kapot en snakt naar vrijheid – weg uit het doodse Brevendal. Wanneer hij de Molukse familie van zijn klasgenoot Jonkie Matupessy leert kennen, gaat er een geheel nieuwe wereld, even spannend als vreemd, voor hem open. Hij raakt direct onder de indruk van Jonkie’s iets oudere zus Dona.
Permanent gereed
Oscar is echter niet de enige die naar vrijheid snakt. Tijdens een etentje bij de familie Matupessy, vertelt Jonkies vader hem vurig over hun familiegeschiedenis, de voorwendselen waaronder de Molukkers naar Nederland waren gekomen en de beloften die de Nederlandse staat nooit is nagekomen. ‘Nederland, zei hij, was schatrijk geworden van de Molukken. Maar toen hij hier aankwam werd hij niet ondergebracht in zo’n grachtenpand, wat historisch gezien rechtvaardig zou zijn geweest, maar in een barak waar hij moest slapen op een strozak en waar alles onder de vlooien en ander ongedierte zat!’
Op 21 maart 1951 kwam de Kota Inten aan in Rotterdam, het eerste schip met Molukkers. Tot juni zouden nog elf vaarten met KNIL-militairen en hun gezinnen volgen. In totaal kwamen er bijna dertienduizend Molukkers naar Nederland, tijdelijk zo was het idee. Aanvankelijk werden de Molukkers bij elkaar ondergebracht in voormalige kazernes en kampen. Daarna werden ze elders in Nederland onder gebracht in aparte wijken. Zo kwam – in het romanuniversum van Stephan Enter – de familie Matupessy in de Bloemenbuurt in Brevendal terecht.
Door deze bespiegelingen heen begon Matupessy een ander verhaal te vertellen – over de kist in het halletje bij de voordeur, die ingepakt klaarstond met precies de spullen die er meer dan dertig jaar geleden ook in zaten, op de heenreis van Surabaya naar Rotterdam. Want waarom zou hij uitpakken? Hij was hier op doortocht. Zodra de situatie in Indië rustig werd, zouden alle Molukkers teruggaan. De Nederlandse regering, zei hij, had hem verzekerd dat zijn verblijf hier tijdelijk was en dat hij zich permanent gereed diende te houden voor de terugkeer.
Ambon is hier
Die permanente staat van gereedheid – die al meer dan dertig jaar duurt; Pastorale speelt zich af halverwege de jaren tachtig – is natuurlijk een soort gevangenschap voor alle Molukkers tussen twee werelden in. Nederland is niet hun land, maar Ambon ook niet meer; in die drie decennia is het flink veranderd.
Enter brengt de woede van Louise niet alleen voortreffelijk naar voren door wat ze zegt, maar ook impliciet door haar manier van kijken
Onnadrukkelijk maakt Stephan Enter het contrast tussen Oscar en vader Matupessy duidelijk. Voor Oscar ligt er nog vrijheid in het verschiet: nog één schooljaar en dan kan hij weg. En tot die tijd kan hij tijdelijk ontsnappen naar de Molukse wereld via Jonkie met wie hij steeds beter bevriend raakt. Bij hem thuis, merkt Oscar op, ademt hij vrijer. Voor Matupessy is er geen enkel vooruitzicht op vrijheid. Sterker nog: hij heeft het aan zijn hart – precies de plek die hij aanwijst wanneer hij tijdens het etentje zegt: ‘Het enige Ambon dat ik heb is hier!’
Een beetje gif
In Pastorale lees je afwisselend hoofdstukken over Oscar en Louise. Gedurende de zomer doet zij weinig meer dan wijn drinken en roken als een ketter. Ze wil stoppen met haar studie, heeft geen geld meer, maar schuift het moment voor zich uit om dit alles aan Oscar en haar ouders te vertellen. Stephan Enter heeft met Louise een nogal opstandig meisje geschapen, rabiaat atheïst, dat vol woede terugkijkt op haar gelovige opvoeding. En, o ironie, zij keert dus weer terug naar het gereformeerde Brevendal.
Maar de vraag is of ze dat dorp eigenlijk ooit echt heeft kunnen verlaten. Haar woede houdt haar namelijk ook juist verbonden met dat waar ze afstand van heeft willen nemen. Enter laat het Louises minnaar pijnlijk treffend verwoorden – het is wat mij betreft ook het mooiste beeld van Pastorale: ‘Wrok was niets anders dan keer op keer jezelf een beetje gif toedienen en hopen dat een ander ziek wordt.’
Enter brengt de woede van Louise niet alleen voortreffelijk naar voren door wat ze zegt, maar ook impliciet door haar manier van kijken. Wanneer een ouderling bij haar ouders op bezoek komt bijvoorbeeld, beziet ze hem als volgt:
Van tijd tot tijd kantelde hij als een tuimelaar naar voren, strekte een beringde hand naar een glazen schotel met Droste-flikken op het lage tafeltje voor hem en bracht er een naar zijn al bij voorbaat smakkende lippen.
Prachtig beschreven dit. Vooral die ‘bij voorbaat smakkende lippen’ – wat een gruwel!
Een heel ander soort boek
Wie Enters werk kent, hérkent het ook direct. Zijn boeken delen eenzelfde, schitterende stijl – wat overigens veelomvattender is dan een mooie zin hier of daar. Mooie zinnen zijn er zeker, veelzeggend in hun eenvoud, maar stijl bestaat bijvoorbeeld ook uit het gekozen perspectief. Precies toegesneden op wat Enter wil vertellen. Maar dat het werk van Stephan Enter te herkennen is, wil overigens niet zeggen dat hij steeds maar eenzelfde boek schrijft.
Op het eerste gezicht kwam Pastorale me voor als een heel ander soort boek dan Enters vorige. Erg betrokken bij de maatschappij waren die boeken bijvoorbeeld niet. En zie hier dan de vele passages over het lot van de Molukkers en tirades tegen het geloof. En wat in de eerdere boeken van Stephan Enter ook niet zo aanwezig is – maar dat ik nooit als gemis heb ervaren – is humor. Voor zover het aanwezig was, was het subtiel, vaak voorkomend uit een dramatische ironie.
Zoals in het verhaal ‘Postzegels’ uit Enters debuut Winterhanden. In dat verhaal voorvoel je als lezer de sociale kamikaze waar brugklasser Marcel op afstevent met zijn spreekbeurt over postzegels. Zulke dramatische ironie is er ook weer in Pastorale. Bijvoorbeeld in de geweldige scène wanneer Louise aanbiedt de kindernevendienst te leiden. Ze heeft Maarten leren kennen, de zoon van de nieuwe dominee, en ze lijkt wel interesse in hem te hebben. Wanneer hij ziek is, biedt ze aan in te vallen bij de kindernevendienst. Nee, haar atheïsme is geen probleem verzekert ze Maarten, maar het loopt toch op heel wat anders uit dan even wat liedjes zingen.
Bij deze subtiele humor komt in Pastorale ook nog de bijtende spot. Over de eerder al genoemde ouderling:
Ze had eens opgemerkt dat wie twijfelde aan evolutie in mijnheer Westeneng een sterk argument had – want die verschilde niet wezenlijk van een geestelijke bij Maarten ’t Hart of Jane Austen. Hij was een wandelend cliché, een combinatie van kruiperigheid en eigendunk waarop natuurlijke selectie sinds eeuwen geen vat meer kreeg.
Wat anders is dan anders, springt natuurlijk in het oog. Maar voor wie iets langer kijkt, is er genoeg te herkennen uit Enters eerdere werk.
Bekende thema’s
Herinneringen bijvoorbeeld spelen in veel van zijn eerdere werk een prominente rol. In Lichtjaren, Enters roman uit 2004 misschien nog wel het meest. Een toevallige ontmoeting brengt bij hoofdpersoon Nils een reeks herinneringen naar boven aan zijn vroegere geliefde Hella. Hij herinnert zich zowat alles van haar, behalve haar gezicht. In Pastorale denkt Louise terug aan de tijd dat ze als kind nog wel geloofde; de tijd dat ze de Bijbelse taal hoorde maar nog niet begreep. Maar dat begrip zou komen, niemand in haar omgeving twijfelde er immers aan. En dan geeft Stephan Enter zijn personage ineens een mooi inzicht, over herinneringen in het algemeen, waarin hij het verschil met de beleving prachtig en helder verwoordt: ‘Herinnering had geen hoop, geen fantasie, geen spanning.’
Pastorale volgt het spoor van zijn voorgangers ook waar het de aandacht voor het gevoelsleven van de personages betreft. Enters vorige twee romans Grip en Compassie beschreven de relatie van de personages tot intimiteit. En dan vooral hun onvermogen om een relatie met een ander aan te gaan, wat hun geluk in de weg staat. In deze roman gaat het niet over intimiteit maar over de fundamenten van je overtuigingen. Het valt misschien wat minder op door alle geweld van Louises tirades tegen godsdienst, maar haar tragiek is dat hetgeen ze ervoor in de plaats heeft gesteld, de ratio, óók niet zaligmakend is. Ze is diep teleurgesteld in haar studie:
Nu, achteraf, zag ze dat die mensen daar helemaal niet van hun vak of van literatuur hielden; ze waren ambtenaren die alleen maar iets in elkaar probeerden te kneden tot wetenschappelijk hanteerbare materie. Ze waren als de dood dat ze om een of andere reden de veilige grijsheid van academische bestaan zouden moeten verlaten. En het allerergste was nog dat ze alles smoorden in jargon. Dat begon al bij de basis; je kon niet aankomen met dat de plot goed in elkaar zat of dat de metaforen origineel of scherpzinnig waren of iets over de melodie van de zinnen – nee, je moest vragen welk spel speelt de auteur hier met de lezer?
Schrijver van een oeuvre
Louises besluit om met haar studie te stoppen, stelt haar niet alleen voor de vraag wat ze in plaats daarvan moet doen. Het maakt haar richtingloos, wat haar wat landerige houding deze zomer alleszins begrijpelijk maakt. De enige felheid die ze nog heeft komt voort uit de wrok jegens haar gereformeerde jeugd. Opvallend trouwens hoe haar houding in contrast staat met het agressieloze atheïsme van haar broertje Oscar. Ook hij gelooft niet meer, maar nergens in de roman gaat hij tekeer tegen religie. Wat dat betreft heeft hij veel weg van de eerder al genoemde Norbert uit Spel:
Hij dacht aan klasgenoten op school die agressief afscheid hadden genomen van hun geloof. Vaak bleven ze woedend op hun ouders, die hun zo lang onzin op de mouw hadden gespeld. Die wrok voelde Norbert niet. Zijn atheïsme was absoluut, maar er was geen verwijt.
Pas wanneer Louise in staat is haar woede te laten gaan en met mildheid naar haar vroegere geloof te kijken, zal ze zich er werkelijk van kunnen bevrijden. Anders gezegd: wanneer ze haar wrok verruilt voor compassie – om nog eens een lijntje naar Enters vorige werk te trekken.
Meer dan een schrijver van boeken is Stephan Enter een schrijver van een oeuvre. Wie dat leest, ziet in de constanten de interesses van de schrijver. In zijn boeken komen zelfde thema’s terug, maar elke keer net op een andere wijze. Doordat Enter telkens voor een andere aanpak kiest, is geen boek een herhaling van een eerder werk. Er is, zou ik zeggen, dus alle reden om Pastorale naast de eerdere boeken te leggen. Alleen is kijken of je je duim nog íetsjes hoger kunt opsteken dan bij het vorige boek wel het minst interessante wat je vervolgens kunt doen.
Stephan Enter - Pastorale | harde kaft, 288p. | 1e dr. Van Oorschot