‘Schrijvers en publiek hebben elkaar gevonden in een onvoorspelbaarheid waar geen marketingplan tegenop kan. Ze rennen over de steppen, de industrie in verwarring achterlatend. Dat is een bevrijding voor iedereen,’ schreef Arjen Fortuin over het boekenjaar 2013. We zijn moe na de ‘plofboeken’, van voetballerbiografie tot clitlit, die de industrie ons door de strot heeft geduwd met grote marketingacties. Nu kiezen wij lezers zelf weer wat we willen lezen. En dan kiezen wij lekker klassieke schrijvers: Isaac Babel, Simon Carmiggelt en John Williams. We hebben behoefte aan goede literatuur, na in 2012 een jaar lang meegenomen te zijn van hype naar hype.
Dat we inderdaad weer literatuur willen lezen na E.L. James, schreef ik ook naar aanleiding van Stoner. Alleen verbaast mij dat Fortuin niet in de gaten heeft dat deze klassieke literatuur net zo hard is geplugd door uitgeverijen als de gehypete boeken daarvoor. Hoe komt een oud boek anders ‘ineens’ bovendrijven? En zou Babel ook zo goed verkocht zijn geweest als die bekrulde boekverkoper er niet zo aanstekelijk over had gepraat op televisie? Aan Carmiggelt is ook ruim aandacht besteed op tv en Stoner kon rekenen op aanbevelingen van alle kanten. De marketing in boekenland werkt nog steeds en dan krijg je na het succes van Stoner nog een roman van Williams op de bestsellerlijsten: Butcher’s Crossing.
Butcher’s Crossing
De hoofdpersoon van Butcher’s Crossing, William Andrews, heeft enige gelijkenis met William Stoner uit het gelijknamige boek: allebei zijn het wat suffige jonge knullen met een universitaire studie. Stoner blijft alleen zijn hele leven op de universiteit en zal het avontuur van de oorlog uit de weg gaan. Andrews daarentegen verlaat Harvard en trekt naar de Midwest voor het ruige leven. Dat dit hem zal tegenvallen is vanaf het begin al de verwachting en hoe anders hij is dan de jagers uit Kansas blijkt wel uit hoe hij het hoertje Francine beziet:
He saw her as a poor, ignorant victim of her time and place, betrayed by certain artificialities of conduct, thrust from a great mechanical world upon this bare plateau of existence that fronted the wilderness.
Dit is inderdaad de eloquentie van een student uit Boston die schrijver Williams duidelijk laat contrasteren met het grammaticaal niet correcte dialect uit de Midwest.
Het boek begint met zijn aankomst in het fictieve Butcher’s Crossing, niet ver gesitueerd van Ellsworth, Kansas. Butcher’s Crossing is een gehucht zoals je je voorstelt dat ze er uitzien in een western: een enkele winkel, een hotel en een saloon. De meeste bewoners zijn bizonjagers die leven van de verkoop van de huiden. Het verhaal speelt in de jaren zeventig van de negentiende eeuw, wanneer het aantal bizons al fors is gedaald door de jacht. In de nabije omgeving van Butcher’s Crossing zijn geen grote kuddes meer te vinden, maar Miller, een van de jagers, had tien jaar geleden een afgelegen vallei ontdekt in Colorado waar nog duizenden bizons leefden. Samen met Miller, Charley Hoge en vilder Fred Schneider zal Will Andrews op pad gaan voor deze enorme buit.
Bizonjacht
Het viertal vertrekt en de reis naar Colorado geeft al de eerste ontberingen. Met name Andrews krijgt het zwaar te verduren, want de pijn na de eerste dag paardrijden is nog wel het minste. Aanvankelijk rijden ze langs de Smoky Hill River die hen van water voorziet, maar uiteindelijk moeten ze ook de droogte van de Great Plains trotseren om bij hun bestemming te komen. Dat Miller in tien jaar al niet meer in dit land is geweest helpt daarbij niet en zet de onderlinge relaties onder druk, maar ze weten de vallei te bereiken. Het is natuurlijk niet ondenkbaar dat er in al die jaren iets aan de situatie is veranderd. Aan het bestaan van de enorme bizonkudde wordt dan ook getwijfeld door de andere jagers in Butcher’s Crossing, maar de mannen treffen de vallei aan zoals Miller die destijds verlaten had.
Voor Andrews wacht iedere keer een nieuwe rite de passage: de eerste bizon die hij zal schieten, de eerste bizon die hij moet stropen, de eerste keer dat hij er een van de ingewanden moet ontdoen. Charley Hoge is mee als kok, Schneider en Andrews villen de beesten en Miller schiet de bizons. Hij doet dit met een verbetenheid waarvan de onderliggende reden voor de lezer onbekend blijft. Hij wil de vallei niet verlaten voor alle bizons geschoten zijn. We hebben het hier dan over enkele duizenden. Dat Andrews en Schneider het jachttempo niet kunnen bijhouden met villen, deert Miller niets. Dat ze die duizenden huiden niet in een keer mee terug kunnen nemen ook niet. Het gevolg is dat de tocht langer zal duren dan gepland met nog meer ontberingen tot gevolg.
Hij laat zijn personage Andrews registeren, maar niet werkelijk voelen.
Dit deel van het verhaal toont de personages op hun merkwaardigst: niet alleen Miller die maar blijft schieten en schieten, allemaal hebben ze wel iets. In het begin was alles nieuw voor Andrews, maar hij lijkt steeds verder afgestompt te worden door het harde leven in de natuur. Schneider wordt het hoe langer hoe meer zat en Hoge ondergaat alles zonder commentaar, terwijl hij blijft vertrouwen op zijn bijbel. Het eentonige maal van bizonvlees wordt in stilte genuttigd en ook verdere communicatie beperkt zich tot het strikt noodzakelijke. In dezelfde sobere stijl die Williams ook in Stoner hanteert, vertelt hij over de strijd met de elementen en de gedragingen van de personages, maar nergens wordt het echt voelbaar. Ik vrees dat ik Williams dan ook een beetje een saaie schrijver vind, wat bij Stoner goed past, maar in dit avonturenboek duidelijk minder. Hij laat zijn personage Andrews registeren, maar niet werkelijk voelen.
Terug in Butcher’s Crossing
Andrews komt redelijk ongeschonden terug van deze tocht in Butcher’s Crossing. Voor Andrews’ vertrek hield Francine nog wel van zijn zachte huid die zo anders was dan die van de ruwe jagers. Ze voorspelde hem dat hij veranderd zou zijn als hij terugkwam. Ongewassen, met een lange baard en ruwe handen keert hij inderdaad terug. Maar is hij daadwerkelijk veranderd? Een ervaring rijker, een illusie armer, luidt het gezegde. Een ervaring rijker is hij. Hij kwam voor leven in het wilde westen en dat heeft hij gekregen. En een illusie armer? De jacht leek hem spannend maar dat er weinig heroïek bij komt kijken, weet hij na afloop uit eigen ervaring. De jacht is een zinloos afschieten van bizons, de een na de ander, in een tempo dat bijna de gehele populatie in Noord-Amerika heeft doen uitsterven tegen het einde van de negentiende eeuw.
Maar wat heeft het opgeleverd? Is hij nu een wijzer man? Heeft hij iets geleerd? Het is ook de vraag die Andrews zich stelt aan het einde van de roman. ‘I don’t know yet,’ antwoord Andrews op de vraag wat hij nu gaat doen, ‘I still don’t know.’ Maar misschien is dat wel de les, dat er niets is in het leven.
It was that nothingness of which McDonald had spoken back in the sleeping house as he stood beneath the lantern that flickered weakly against the darkness; it was the bright blue emptyness of Charley Hoge’s stare, into which he had glimpsed and of which he had tried to tell Francine; […] it was the blind enduring set of Miller’s face before the white drive of the storm in the mountains; it was that hollow glint in Charley Hoge’s eyes, when Charley Hoge turned from the dying fire to follow Miller into the night; […] it was what he saw now in Francine’s sleeping face that sagged inertly on her pillow.
En dus gaat Andrews verder. In Butcher’s Crossing heeft hij niet gevonden wat hij zocht. Maar hij gaat verder. Op zoek naar wat, dat weet hij nog niet. Verder naar het westen.
John Williams - Butcher's Crossing |paperback, 326p. | 1e dr. Vintage