In een vloek en een zucht heb je het uit, het nieuwste boek van Dimitri Verhulst, Kaddisj voor een kut. En nu we het toch over een vloek hebben: wat een titel zeg! Ik ben er niet door gechoqueerd maar erg mooi of goed vind ik hem niet. Net als deze erg korte roman (160 kleine pagina’s, grote letter) overigens. De reden dat ik dit boekje wel heb uitgelezen: het was al uit voor ik normaal gesproken op een punt kom waarop ik een boek besluit niet uit te lezen.
Ander werk van Verhulst heb ik niet gelezen (wel een film gezien, maar dat telt niet); hooguit ken ik hier en daar een losse flard of zin als ‘God schiep de dag, en wij sleepten ons erdoorheen.’ Voor zover ik dus weet is Kaddisj voor een kut niet de eerste keer dat Verhulst hoog en laag, schoon en voos, religie en blasfemie met elkaar verbindt. Maar eerder gehoorde fragmenten vond ik leuk, in dit boek wekte de stijl van Verhulst vooral ergernis op. Misschien ben ik inmiddels aan zijn trucje gewend, misschien is Verhulst ook wel niet zo grappig als ik dacht.
Instellingskind
In Kaddisj voor een kut keert Dimitri Verhulst, net als in eerder werk, weer terug naar zijn jeugd; ditmaal naar zijn tijd als ‘instellingskind’. Als we de achterflap mogen geloven, heeft het lang geduurd voor hij zich hiertoe heeft kunnen zetten, maar dat hij uiteindelijk niet anders meer kon. Zo lezen we:
Je hebt lang gewacht om het relaas van jouw jaren in een instelling voor verwaarloosde jongeren neer te pennen. Je hebt het uitgesteld, beseffende, lichtjes gehoopt zelfs, dat zulks vaak tot afstel leidt. Je wou niet de zieltogende schrijver van het trieste-jeugd-gebrompot zijn. Voor zover je dat nog niet was.
Het is ook humor die de kritiek verzwakt
Verhulst kiest in dit boek voor de jij-vorm. ‘De eerste persoon enkelvoud kon worden afgeschaft, en het voelde veilig, eindelijk te verdwijnen in de ellende van een ander.’ Ik heb niet helemaal kunnen uitmaken wat voor soort ‘jij’ het is: is het de schrijver Verhulst nu die zijn jeugdige ik toespreekt of is het een manier om een algemene geldigheid uit te drukken voor zijn verhaal?
In het eerste deel van het verhaal zit de verteller, die veelal gelijk wordt gesteld aan Verhulst zelf, in de kerk tijdens de uitvaartdienst van het meisje Gianna met wie hij in een instelling heeft gezeten. Dit is dan de kaddisj, het meisje Gianna is de ‘kut’ uit de titel. In een herinnering aan hun jeugd wordt verteld dat een bewaker van een winkelcentrum haar ooit eens heeft uitgescholden voor ‘kut’ – ik vind het wat te mager om het daarom in de titel op te nemen.
Afwisselend wordt de dienst beschreven en dwalen de gedachten van de verteller weer af naar herinneringen aan de instelling. Het portret dat hij ervan geeft is niet fraai, zeker niet, maar als kritiek op een maatschappelijk fenomeen, schiet het tekort. Natuurlijk is het een relevante vraag hoe om te gaan met jongeren in een instelling. Natuurlijk is er kritiek te geven op (jeugd)zorg. Probleem is alleen dat Verhulst zijn kritiek overgoten heeft met een sausje van humor die voor mij niet werkt. En niet alleen dat: het is ook humor die de kritiek verzwakt. Wat hij beschrijft wordt niet schrijnender door het contrast – integendeel hij diskwalificeert zijn personages juist. Zie bijvoorbeeld hoe in onderstaande passage de schreeuw om aandacht voor het persoonlijke drama van instellingsmeisje Nikky volledig geridiculiseerd wordt:
Zij had zich niet aangesteld zoals Nikky door met een mes een paar schrammen in haar polsen te zetten en dan nog weken koket met windsels en de amateurtheaterversie van een depressie rond te lopen.
Voor hun bestwil
Maar de kinderen wilden ze in ieder geval al wel een uitzichtloze toekomst besparen
In het tweede deel van Kaddisj voor een kut worden Stefaan en Sarah aan het woord gelaten die hun twee kinderen van drie maanden en zeven jaar vermoord hebben. Hier baseert Dimitri Verhulst zich op een waargebeurde geschiedenis. In tussenstukjes worden Stefaan en Sarah ‘ondervraagd’, al is niet helemaal duidelijk wie het is die de vragen stelt. Soms lijkt het alsof ze antwoord geven op een vraag tijdens een verhoor, soms is het meer een algemene uitleg bij de gebeurtenissen – voor zover dit uit te leggen valt.
Uit de antwoorden blijkt hoe verknipt deze ouders zijn. Beiden hebben in hun jeugd (en daarom laat Verhulst ze aan het woord) in een instelling gezeten. Ze kunnen het ouderschap en het leven in het algemeen niet aan. Zelfmoord had moeten volgen, maar de kinderen wilden ze in ieder geval al wel een uitzichtloze toekomst besparen.
Mij hebben ze destijds ook in een instelling geplaatst, eveneens voor mijn bestwil, en ik ben hieruit gekomen met een strafblad van hier tot in Timboektoe. Het heeft immens geholpen, die instelling, bravo. En er is niet veel dat ik zeker wist, maar ik wist wel dat ze mijn kinderen nooit in een instelling zouden plaatsen. Over mijn lijk. Dus wat moesten we doen? We hebben onze kinderen kapotgemaakt. Voor hun bestwil.
Het is pas bij de laatste zinnen van dit tweede deel dat Verhulst de radeloosheid van zijn personages voelbaar weet te maken. Eindelijk is de humor eruit en ontkom je als lezer niet meer aan de ellende die instellingskinderen doormaken. Want dit gebeurt namelijk. Is gebeurd: vijftien jaar geleden in Aalst.
Maar dat is pas op het aller-, allerlaatst. De rest van het boek las ik vlug, vlug, zonder er nu echt iets bij te voelen. Zodat ik achteraf denk: wat een kutboek eigenlijk.
Dimitri Verhulst - Kaddisj voor een kut | paperback, 160p. | 2e dr. Atlas Contact