‘Ge zoudt liever een ander boek schrijven.’ Zo opent Louis Paul Boon Mijn kleine oorlog. Een ander boek dat ‘groter, dieper, mooier’ is, een allesomvattend, definitief boek ‘van de kleine man tegenover de grote oorlog’. In plaats daarvan roept Boon met Mijn kleine oorlog in 28 losstaande anekdotes de oorlogssfeer op.
De hoofdstukjes – ze tellen niet veel meer dan twee en een halve pagina – verschenen enkele maanden na de Belgische bevrijding als kroniek in het Vlaamse weekblad Zondagspost. Het zijn korte fragmenten van gewone levens tijdens de oorlog – geen heroïek of grote tragische gebeurtenissen. In ‘Rode nacht’ wordt een bombardement beschreven, maar de verwoesting is elders. Het fragment beschrijft de onzekerheid tijdens het schuilen:
Mijn vrouw maakte zich lastig dat het zo lang duurde, waarom gooien ze dan niet gewoon, zei ze. Ja, dat was het, gooien en sterven, maar men kon toch niet de hele rode nacht dóór zitten sterven. Ik kroop uit de put en keek rond, het brandde ginder op het rangeerstation en we hadden niet eens horen gooien.
In ‘De profiteurs’ wordt meneer Swaem beschreven die de hele oorlog goed verdiende door laarzen aan de Duitsers te verkopen. Het ‘arme voorstadvolk’ dacht: ‘we zullen u na de oorlog in de bak doen steken.’ Swaem, die ‘met de vette hand aan de mond om te tonen dat het een geheim was, maar toch luid genoeg om het aan de andere kant van het stort te laten horen [zei]: ik heb 10.000 frank aan de witte brigade gegeven.’ Maar Boon toont dat de voorstadmensen toch ook boter op het hoofd hebben. Na de bevrijding doen ze niets meer tegen Swaem. En ‘als men met hen sprak herinnerde zelfs niemand zich meer dat daar iedere nacht Duitse camions met laarzen werden volgeladen.’
Verbrokkelde structuur
De vorm die Boon kiest ligt tussen de journalistiek en fictie in. Veelal is er een ik-verteller, maar of het Boon zelf is valt niet uit te maken; zoals ook niet valt uit te maken in hoeverre de fragmenten op waarheid berusten. In deze schijnbaar onopgesmukte stijl zit kritiek vervat op de mooischrijverij van Boons tijdgenoten. Schijnbaar, want op sommige plaatsen levert de verteller commentaar op het zojuist vertelde – Mijn kleine oorlog is op zijn eigen wijze wel degelijk gestileerd.
In zijn deel literatuurgeschiedenis van 1945 tot 2005 Altijd weer vogels die nesten beginnen opent Hugo Brems met Mijn kleine oorlog. Boons boek zou vooruitwijzen naar ontwikkelingen die in de naoorlogse literatuur.
De specifieke verbrokkelde, sterk nevenschikkende structuur van Mijn kleine oorlog, met het aarzelende en ambivalente vertelstandpunt, hangt samen met het naoorlogse mens- en wereldbeeld dat zelf niet langer samenhang, harmonie en evenwicht kent. Bij gebrek aan houvast in een transcendente of anderszins overkoepelende waarheid moet de schrijver zelf uit de brokstukken van zijn ervaring een wereld samenrapen.
Die gefragmenteerde stijl heeft enerzijds natuurlijk wat – uit alle losse stukjes ontstaat toch een beeld van de oorlog voor de kleine man – maar er schuilt ook een gevaar in. Deze caleidoscopische opzet kon het ontbreken van de plot voor mij helemaal niet compenseren. De noden van Boons personages, groot of klein, raakten me niet altijd. Literair-historisch mag het interessant zijn, maar ik moet bekennen dat Boon me in zijn brevitas net onvoldoende wist te boeien.
Louis Paul Boon – Het vroege werk
gebonden, 847p.
z.d. De Arbeiderspers | Querido