Een aantal jaar geleden las ik het verhaal ‘Sleur is een roofdier’; nu ook de rest van deze verhalenbundel van D. Hooijer. Ik herinnerde me van het eerste verhaal alleen nog dat het goed was, maar hoe of wat verder, waar het over ging – ik was het vergeten. Bij herlezing nu verbaast het me vooral dat ik toen niet meteen ook de rest van de bundel heb gelezen. Waarom ben ik gestopt? Het is namelijk een fenomenaal boekje van D. Hooijer.
Bij verschijning van Sleur is een roofdier schreef Kees ’t Hart in de Groene: ‘Hooijer bekommert zich meer om het schrijven van zinnen dan om verhalen. Haar verhalen zijn in hoofdzaak vehikels voor haar zinnen.’ Dit is exact hoe ik het boek ook gelezen heb. Ik had minder oog voor het verhaal, zo vaak kwam ik een prachtzin tegen. Deze bijvoorbeeld:
We hebben elkaar die avond niet eens gekust zo ernstig waren we.
Wat een goeie is dat! Zo weggelopen uit het werk van Nescio. Hooijer schrijft echt zinnen waar meteen een hele wereld achter zit. Laatst viel me nog weer eens op hoe het proza van jonge schrijvers toch zo tegen kan vallen vanwege hun beperkte stilistische vermogens. Hoe onhandig personages worden neergezet. Lees dan Hooijer. Eén zin van haar zegt veel meer dan een alinea beschrijven.
Ik wil hem vragen wie er het eerst zat en wie tweeds en wie derds.
Realistische verhalen met gewone mensen
Met al mijn aandacht voor die prachtzinnen raakte ik soms wel kwijt waar haar verhalen nou over gaan – misschien helpt het ook niet om die korte verhalen fragmentarisch te lezen. In ieder geval zijn het volstrekt idiote verhalen – heerlijk! De achterflap zegt: ‘zoals het bij Hooijer altijd is: anders dan je zou denken. Anders dan gewoon.’ In ‘Sleur is een roofdier’ gaat Gwenn weer met haar ex naar bed omdat ex van diens nieuwe liefde klachten krijgt. Gwenn geeft les. Gwenns nieuwe vriend ontdekt dit, stelt een lijst op met tips voor ex en vat ook nog het plan op om deze lijst met de nieuwe vriendin van ex door te spreken, ‘misschien met de praktijk erbij’.
Hooijers verhalen zijn moeilijk te classificeren. Echt absurdistisch is het niet; Hooijer vindt het zelf wel realistisch. Gewone mensen zijn dan ook niet ‘gewoon’ wat je zou kunnen verwachten. Ze hebben altijd iets raars. Iets raars hebben de personages van Hooijer zeker, maar tegelijk zijn ze ontzettend menselijk. Zoals Radoslas in ‘Bosgrond en peredrups’. Hij verhuurt de begane grond aan Rijnders en hoe langer hoe meer wordt hij afhankelijk van haar, maar dan ineens wil ze de huur opzeggen. Prachtiger logica dan dit kom je zelden tegen:
‘Je weet wat we hebben afgesproken, zodra iets me niet bevalt mocht ik je de huur opzeggen.’
‘Jawel zodra, zodra, maar niet eerder dan zodra. Niet om kleinigheden.’
Met dit soort heerlijke, ingehouden, humor is Sleur is een roofdier een geweldige verhalenbundel. Nu D. Hooijer is overleden, maak ik pas kennis met haar werk. Ik wil meer van haar lezen, haar werk is geweldig.
Vooruit, nog twee zinnen:
Ik heb altijd wel rozen staan van deze of gene, mooie bloemen zijn dat. Maar de seks die daarop volgen moet, vind ik oppervlakkig.
Ze zeurt en tegelijkertijd ziet ze er mooi uit en ik ben niet bij machte om iets te doen met deze uitdagende combinatie.
D. Hooijer – Sleur is een roofdier
paperback, 172 p.
5e dr. Van Oorschot