Het venijn van het gelijk

zanger van de wrokEen mislukte carrière aan de universiteit, eenzaamheid, Parijs en later Brussel en meesterwerken waar hij lange tijd niet meer bij in de buurt zou komen. In het tweede deel van de Hermansbiografie De zanger van de wrok beschrijft Willem Otterspeer Hermans’ leven van 1953 tot zijn dood in 1995. Na het lezen van het eerste deel De mislukkingskunstenaar hoopte ik dat Otterspeer zich zou inhouden met het aantal zinloze details, en in plaats daarvan meer aandacht zou besteden aan belangrijke zaken in het leven van Willem Frederik Hermans. Deels vond ik De zanger van de wrok inderdaad beter, maar er blijft toch ook veel aan te merken op dit boek.

Van Hermans ken ik met name het vroege werk, tot Nooit meer slapen; het meeste van het oeuvre dat daarna komt heb ik nog tegoed. Dit deel van de biografie had dus genoeg nieuws en interessants te bieden. Otterspeer beschrijft Hermans’ loopbaan aan de universiteit en dat maakte me nieuwsgierig naar de satirische roman Onder professoren. Hij maakt duidelijk dat Hermans nauwelijks college gaf en altijd gedonder had; was het niet met collega’s, dan was het wel met mondige studenten die vonden dat hij slecht les gaf. Het moet voor Hermans een teleurstelling zijn geweest dat zijn wetenschappelijke carrière op niets uitliep, maar wie de hoofdstukken over deze periode leest, kan daarover toch niet verbaasd zijn. Zo ongeveer het enige dat hij in die jaren (Hermans was van 1952 tot 1973 aan de universiteit verbonden) publiceerde was literair werk. Vele beurzen vroeg hij aan voor studiereizen; in werkelijkheid ging het vaak om literaire projecten.

Altijd gelijk

Na Groningen en Haren verhuisde Hermans naar zijn geliefde Parijs. Maar daar bleef hij grotendeels een vreemdeling. Veel nieuwe mensen leerde hij er niet kennen, hij sprak de taal misschien ook net niet goed genoeg. Een eenzaam leven zou hij er hebben, waarin hij geen grote werken meer schreef en zich vooral toelegde op goed betaald journalistiek werk– Hermans maakte zich constant, en niet altijd terecht, zorgen over geld. Over het werk van Hermans uit die periode is Otterspeer niet mild:

WF HermansOoit, in zijn essay ‘Snerpende critiek’, had Hermans geschreven: ‘Zelfkritiek is de waakzaamheid die nimmer verslappen mag, dat “de anderen” eens gelijk mochten hebben.’ Die zelfkritiek leek hij nu kwijt, die waakzaamheid leek teloorgegaan in het gevecht met zijn vele vijanden. De weinige vrienden die hij had realiseerden zich dat Hermans geen behoefte had aan kritiek en ze gaven hem waar hij om vroeg.

Otterspeer wijt Hermans’ gebrek aan zelfkritiek aan zijn rol in de zaak Weinreb. Hermans hield Weinreb voor een collaborateur en een bedrieger. Hij zou hierin gelijk krijgen en dat verblindde hem. Otterspeer: ‘Dat was het kwaad dat de Weinreb-affaire aanrichtte. Dat was het venijn van het gelijk. Voorheen was gelijk hebben in Hermans’ wereldbeeld een vorm van verblinding. Nu dreigde het gelijk hemzelf te verblinden.’

Het laatste woord

De werken die Hermans in deze jaren publiceerde (veel bundelingen van zijn stukken voor kranten, later ook weer wat novellen) en de ontvangst ervan komen voorbij. Er ontstaat een beeld van een schrijver die in de bundelingen als een razende blijft tieren tegen zijn vaderland en die in zijn proza niet meer zijn oude niveau haalt. Otterspeer geeft van het proza ook samenvattingen en korte interpretaties; op de meesterwerken Nooit meer slapen en De donkere kamer van Damokles gaat hij veel uitgebreider in.

Juist verschillende lezingen maken literatuur interessant en houden haar levend. Jammer dat iemand die een biografie over een schrijver nota bene maakt, zich daar zo weinig rekenschap van geeft

Otterspeer klimt zowaar op de stoel van de literatuurwetenschapper maar dat gaat hem bijzonder slecht af. Hij heeft namelijk de neiging om alles uit die romans vanuit Hermans en zijn archief te willen duiden én, en dat is het kwalijke, te pretenderen dat hij daarmee de enige juiste leeswijze geeft. Een belangrijke vraag in De donkere kamer van Damokles is of het personage Dorbeck bestaat of slechts een verzinsel is van hoofdpersoon Osewoudt. Antwoorden lopen uiteen: sommigen zeggen ‘ja’, anderen ‘nee’, en weer anderen houden het erop dat je het niet kunt weten. ‘Dorbeck bestond, daar heeft Hermans zelf nooit twijfel over laten bestaan,’ besluit Otterspeer, zonder hierbij overigens een verwijzing te geven.

Ander voorbeeld: Max van Duijn heeft eens een mooi stuk geschreven over Nooit meer slapen waarin hij beweert dat hoofdpersoon Alfred Issendorf zijn Noorse kompaan Arne wel eens vermoord zou kunnen hebben. Ik was zelf verrast toen ik het las. Van Duijn is namelijk overtuigend en ik wilde de roman meteen herlezen. Wat leuk dat iemand zo’n spannende lezing heeft! Maar Otterspeer schrijft: ‘Er is geen enkele aanwijzing in Hermans’ archief te vinden dat hij die moord er bewust in heeft gestopt’ – ja, stel je toch eens voor, zeg, dat iemand eens iets leest dat de auteur niet bedoeld zou hebben. Hij wringt zich in malle bochten om dan desnoods zonder ‘het archief’ de lezer zijn vrijheid te ontnemen en de moord aan Hermans’ wil toe te schrijven: ‘Op eenzelfde manier zou je kunnen zeggen dat dat die moord op Arne aan de schrijver “ontsnapt” was, dat die moord niet bedoeld was, maar wel degelijk een fehlleistung, de bekentenis van Hermans’ eigen moorddadigheid.’

Aan eerstejaars studenten al wordt uitgelegd dat de auteur niet de enige is die de juiste interpretatie van zijn werk kan geven. Sterker nog: er is niet eens zoiets als een ‘enige juiste’ interpretatie. Ieder lezer mag een interpretatie geven, met de nadruk op een. Juist verschillende lezingen maken literatuur interessant en houden haar levend. Jammer dat iemand die een biografie over een schrijver nota bene maakt, zich daar zo weinig rekenschap van geeft.

Hoeveel adequater is de reactie van Frans Janssen op Van Duijn:

Ik heb verschillende keren met Hermans gesproken over Nooit meer slapen, meer nog dan over De donkere kamer. Twee maal, op 5 oktober 1978 en op 2 maart 1991, bracht ik daarbij de these van Hella Haasse dat Arne door zijn vriend vermoord zou zijn ter sprake. Zonder omwegen noemde hij beide keren deze interpretatie ‘onzin’, alleen al, voegde hij eraan toe, omdat de verteller dan een grote huichelaar zou zijn. Maar tegelijkertijd erken ik dat de auteursintentie niet het laatste woord hoeft te zijn.

Naslagwerk

‘Waarom moet een biografie uit twee dikke delen bestaan? Dan krijg je naslagwerken, geen boeken die je wil lezen. Men gaat dan geschiedenis beoefenen en de voor­keur geven aan de volledigheid van de feiten, boven de vorm waarin het gegoten moet worden.’ Het zijn de eigen woorden van Willem Otterspeer die ironisch genoeg ook zeer van toepassing zijn op deze biografie. Samen tellen De mislukkingskunstenaar en De zanger van de wrok een goede 2000 pagina’s. Naar aanleiding van het eerste deel schreef ik al over de vermoeiende hoeveelheid details waar Otterspeer mee kwam; in dit deel is het iets beter, al vermeldt Otterspeer nu – als pendant van het framenummer van zijn fiets in het eerste deel van de biografie – het chassisnummer van Hermans’ rode Saab.

Het is jammer dat Otterspeer de gelegenheid voorbij laat gaan om te laten zien dat De zanger van de wrok wél met zorg geschreven is

Wat verder de leesbaarheid niet ten goede komt is de opbouw van dit boek. Otterspeer beschrijft dit deel van Hermans’ leven in delen die perioden beslaan van twee tot zes jaar. Daarbinnen zijn de hoofdstukken min of meer thematisch geordend. Dat heeft natuurlijk tot voordeel dat ‘wat bij elkaar hoort’ ook in hetzelfde hoofdstuk beschreven wordt, maar het wordt daardoor soms ook wat saai: er zijn hoofdstukken die het karakter hebben van een opsomming van de lezingen (inclusief samenvatting daarvan) die Hermans in een bepaalde periode gaf.

Een ander nadeel is dat je gemakkelijk de chronologie uit het oog verliest. De ruzie met Van Oorschot bijvoorbeeld was een lang slepende zaak. Omdat de kwestie eigenlijk maar in één hoofdstuk aan bod komt, is het tijdens het lezen moeilijk om voor ogen te houden wat wanneer nou speelde. Dat is niet alleen voor de lezer zo, ook de biograaf zelf heeft af en toe moeite met de chronologie. Zo schrijft hij: ‘Het Sadistische universum was het eerste boek dat Hermans na zijn breuk met Van Oorschot bij De Bezige Bij publiceerde.’ Heel eenvoudig: niet waar. Het sadistische universum kwam uit in 1964 maar al in 1962 had Hermans Drie drama’s en De woeste wandeling bij de Bij gepubliceerd.

Een slordigheidje, maar niet het enige. Nu ben ik allerminst een kenner, en ongetwijfeld zijn er nog heel wat andere mij niet opgevallen. Het is jammer dat Otterspeer de gelegenheid voorbij laat gaan om te laten zien dat De zanger van de wrok wél met zorg geschreven is, wat je na de stevige kritiek op De mislukkingskunstenaar zou hopen.

In een aantal opzichten is dit tweede deel beter dan het eerste. Otterspeer treedt minder nadrukkelijk als schrijver op de voorgrond en hij weet, dat moet hem worden nagegeven, weer veel interessants over Hermans te vertellen. Met name de laatste hoofdstukken waarin ook het verteltempo iets omhoog gaat spraken mij aan. Dat gezegd zijnde, viel het me zwaar om het hele boek door te komen, ook omdat Otterspeer niet echt een begenadigd schrijver is. Een grote verdienste van De zanger van de wrok is evenwel dat je veel zin krijgt om het werk van Hermans zelf weer in te duiken.

Willem Otterspeer – De zanger van de wrok. Willem Frederik Hermans. Biografie, deel II (1953 – 1995)
harde kaft, 1150p.
1e dr. De Bezige Bij

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Blijf op de hoogte